Opnieuw twee workshops ‘Haal meer voorouders uit uw computer!’

Haal meer voorouders uit uw computer! Wegens het succes van de vorige workshops organiseren we opnieuw twee workshops over het vinden van personen in Alle Groningers. Deze vinden plaats op zaterdag 14 april.

In Workshop 1 laten wij u zien, wat er allemaal in Alle Groningers te vinden is en hoe u kunt beginnen met familieonderzoek aan de hand van gegevens van de Burgerlijke Stand uit de 19e en 20e eeuw. De website Alle Groningers is één van de belangrijkste websites bij het zoeken naar Groninger voorouders; daarnaast wordt http://www.genlias.nl veel gebruikt voor landelijk onderzoek. Tijdens de workshop leert u vooral hoe u uw Groninger voorouders kunt vinden en met de gevonden informatie verder kunt zoeken naar uw familiegeschiedenis.

In Workshop 2 leggen wij uit hoe u uw voorouders van vóór 1811 kunt vinden. Daarvoor gebruiken we de Doop, Trouw- en Begraafboeken, zoals die op Alle Groningers staan. En wij doen u natuurlijk voor, hoe u daarmee kunt werken. Deze workshop biedt een vervolg op de workshops voor beginners, maar is ook nuttig voor mensen die al werken met dit onderdeel van Alle Groningers en meer uitleg willen.

Elke workshop begint met toelichting en presentatie aan de hand van voorbeelden. Daarna kunt u op beschikbare computers zelf aan de slag met uw eigen zoekvragen en deze voorleggen aan de begeleiders. De workshops worden gegeven in het gebouw van de Groninger Archieven, Cascadeplein 4 te Groningen. Er is parkeergelegenheid beschikbaar. Elke workshop duurt 2 uur, inclusief een korte pauze.

  • Workshop 1: zaterdag 14 april, 10.30 – 12.30 uur
  • Workshop 2: zaterdag 14 april, 13.30 – 15.30 uur

Aanmelden

Aan deelname zijn geen kosten verbonden, maar aanmelding is wel noodzakelijk. Dat kan tot de donderdag voor de workshop, maar… deelnemers worden toegelaten in de volgorde waarin we aanmeldingen ontvangen en daarbij geldtL vol=vol! Het maximum-aantal deelnemers is 16; het minimum is 8. U kunt uw aanmelding mailen naar info@groningerarchieven.nl. Geef daarbij aan welke workshop u wilt volgen. U ontvangt van ons een bevestiging per mail; zonder die bevestiging kunt u niet deelnemen.

Deze workshops worden georganiseerd door de NGV afd. Groningen en het RHC Groninger Archieven in het kader van het project Loket voor Lief en Leed. Uw docent heeft veel ervaring met familieonderzoek. Leden van de NGV, de grootste vereniging van en voor mensen die bezig zijn met familiegeschiedenis, treden daarnaast als begeleiders op.

Extra workshop Voorouders uit de computer

De workshop ‘Haal meer voorouders uit uw computer!’ op zaterdag 11 februari van 10.30 tot 12.30 is volgeboekt. En ook voor de workshop op 10 maart zijn al diverse aanmeldingen ontvangen. De belangstelling is dus boven verwachting groot. Daarom heeft RHC Groninger Archieven besloten een extra workshop aan te bieden. Deze vindt eveneens plaats op op zaterdag 11 februari, maar dan van 13.30 tot 15.30 uur.

Wilt u deze workshop bijwonen? U kunt uw aanmelding mailen naar info@groningerarchieven.nl. U dan van RHC Groninger Archieven een bevestiging per mail; zonder die bevestiging kunt u niet deelnemen.

 

Twee keer overleden op dezelfde dag?

Eén sterfgeval, waarvan op dezelfde dag aangifte werd gedaan in twee verschillende gemeenten, waarbij het geslacht van de overledene en het tijdstip en het adres van het overlijden ook nog eens uiteenliepen.
 
Op maandag 2 mei 1836 meldden de schipper Gerrit Mulder en de scheepstimmerman Hinderikus Bieze zich om 5 uur ’s middags bij de burgemeester van Veendam. Zij kwamen er om aangifte te doen van het overlijden, dezelfde ochtend om 3 uur, van de tweejarige Luitje Paulus Zijlstra, zoontje van de schipper Paulus Pieters Zijlstra en diens vrouw Jantje Eilts Stuut. Volgens de aangevers was het kind overleden in huis nr. 311 aan het Oosterdiep te Veendam.

Meestal deden buren aangifte van het overlijden, dat hoorde zo bij de “naoberplichten”. Mulder en Bieze – tevens oom van de overledene – woonden inderdaad in de “buurte” van het sterfhuis. Van Bieze is het adres in 1836 bekend – huis nr. 337 aan het Oosterdiep – van Mulder niet. Maar die trouwde in december 1839 en woonde in september 1840 “te Oosterdiep”, waarschijnlijk aan boord van een schip en wellicht was dat in mei 1836 ook al het geval.

Het overleden kind was geboren op 24 december 1833. De ouders, indertijd gespeld als Poulus Pieter Zielstra en Jantje IJls Stuit, lagen toen met hun schip op de ree van Capelle aan den IJssel in Zuid-Holland. In de geboorte-aangifte heet het kind echter Lutje en bovendien van het vrouwelijk geslacht. Je zou zeggen dat hier geen vergissing in het spel kon zijn, omdat de vader het kind hier zelf bij de burgemeester van Capelle kwam voorstellen, samen met twee getuigen waarvan er één ook nog eens chirurgijn en vroedmeester was. Overigens had de burgemeester van Capelle het er maar druk mee, want Lutje had nog een tweelingzus, Annigje, die tegelijkertijd werd aangegeven. Beide kinderen werden pas op oudejaarsdag 1835 ingeschreven in het geboorteregister van hun ouderlijke woonplaats Wildervank, met uittreksels uit het geboorteregister van Capelle.

Wie er verantwoordelijk was voor ‘de fout’ in het overlijdensregister van Veendam, is niet duidelijk. Mogelijk hebben de aangevers gezegd dat Luitje een jongetje was, maar misschien vond de burgemeester ook wel dat het een jongensnaam was.

Maar het kan nog gekker, want op dezelfde maandag 2 mei 1836, maar dan om 7 uur ’s avonds, kreeg de burgemeester van Wildervank bezoek van de kleermaker Frans Schoonbrood en bakker Jan Nap. Beide mannen woonden aan het Oosterdiep in Wildervank – Nap in huis nr. 304 en Schoonbrood in huis nr. 321 – en waren daarmee eveneens buren van de overledene. En daar in Wildervank kwam op de overlijdens-akte te staan: Luitje Poulus Sielstra, dochter van Poulus Pieters Sielstra en Jantje Eilts Stuit, overleden ’s morgens om 4 uur in het huis nr. 320 aan het Oosterdiep te Wildervank. Ook hier is uiteraard onduidelijk wie daar uiteindelijk voor verantwoordelijk was. Als aangetrouwd familielid zal Nap zeker bekend zijn geweest met de situatie in het sterfhuis. Maar ook al zeiden hij en de directe buurman Schoonbrood dat het een zoontje was, de burgemeester hoefde alleen maar de laatste bladzijden van zijn geboorteregister over het voorgaande jaar erop na te slaan, om te ‘bewijzen” dat om het een meisje ging.

Dankzij Alle Groningers zien wij nu dat in de beide buurgemeenten hetzelfde kind op dezelfde dag als overleden is aangegeven. En als je beide aangiften afgaat is het gestorven met twee licht verschillende voornamen op  twee verschillende tijdstippen en op twee verschillende adressen, zij het wel aan het Oosterdiep. 

De vraag of Lutje/Luitje nu een meisje dan wel een jongetje was, is achteraf niet meer te beantwoorden. Je mag aannemen dat de  vroedmeester in Capelle daar kijk op had, maar ook de in dit opzicht verschillend verklarende aangevers, deels aangetrouwde familieleden, zullen de ogen toch niet in de zak hebben gehad.

Waarom zouden de ouders trouwens aan vier buren hebben gevraagd om aangifte te doen in twee gemeenten? Zouden ze na tien geboorte- en drie overlijdensaangiften nou nog niet geweten hebben dat er maar één keer aangifte hoefde te worden gedaan en dat alleen in de gemeente waar het kind was overleden? Zij wisten toch ook wel of ze in Wildervank of in Veendam woonden?

Overigens overleed Annigje, de tweelingzus van Lutje/Luitje, pas op 7 maart 1930 te Veendam. Die werd dus 96 jaar oud!

Met dank aan Gert Zuidema.

Het is een meisje en we noemen haar Pieter

Voor ons ligt een fotocopie van een geboorte-akte, opgemaakt door Burgemeester Havinga van Grootegast in 1849. Op 12 april van dat jaar kreeg hij in zijn rol van ambtenaar van de Burgerlijke Stand de tapper Jakob Pieters van Ham (30) over de vloer, die verklaarde dat zijn vrouw die ochtend bevallen was van een kind “van het vrouwelijk geslacht, aan hetwelk de voornaam Pieter gegeven zal worden..”.

In eerste instantie denk je dan, dat de jonge vader iets teveel aan de verleidingen van zijn beroep had toegegeven, uit vreugde over de geboorte van een stamhouder. Of – ook een mogelijkheid – dat de vrouwelijke naam Pieterke per abuis iets te kort in de akte terechtkwam.

Bij een check op Alle Groningers en Genlias, blijkt de nieuwgeboren Van Ham daar echter wel degelijk geregistreerd als van het mannelijk geslacht. En ook als Pieter twintig jaar later als dagloner overlijdt, wordt hij geboekt als van de mannelijke kunne.

Hoe kan dat nou? Een blik in het depot van de Groninger Archieven leert, dat het dubbel-exemplaar van de akte zoals de gemeente die ooit naar de Rechtbank stuurde, zwaar beschadigd is. Bij de Rechtbank sprong er namelijk ooit een waterleiding, en van de daarop volgende lekkerij had onder meer de bundel geboorte-aktes van Grootegast uit 1849 het zwaar te verduren. Daarom ontbreekt de scan van Pieters geboorte-akte ook op Alle Groningers. In het aangetaste dubbel-exemplaar staat echter wel degelijk dat de baby Pieter van Ham van het mannelijk geslacht is en zo kwam het ook op Alle Groningers en Genlias terecht.

Kennelijk na een correctie. Want de fotocopie van de geboorte-akte werd ons verstrekt door Jakob Franken, die rond 2000 als vrijwilliger voor toen nog Genlias tienduizenden akten Burgerlijke Stand van de gemeenten Grootegast en Oldekerk invoerde. Van hele bijzondere akten maakte hij daarbij fotocopietjes, die hij gebruikte bij een cursus genealogie die hij gaf. En een van die fotocopieën betreft nu het meisje Pieter.

Kortom, er blijkt een klein, maar essentieel verschil tussen de originele en de afgeschreven akte te zijn. In het exemplaar dat in de gemeente Grootegast achterbleef, stond het geslacht fout, terwijl het in het gelijktijdig gemaakte afschrift voor de Rechtbank wèl goed terechtkwam.

Waarschijnlijk was het dus burgemeester Havinga, die er even zijn hoofd niet bij had.

Met dank aan Jakob Franken.

Vader en twee zoons door het ijs

De dagloner Jan Hindriks Nieman en de boerenknecht Albert Geerts Duit hadden die donderdag de 25-ste januari 1826 een droeve taak te vervullen op het gemeentehuis van Bellingwolde, dat zich toen nog te Oudeschans bevond. Ze moesten aangifte doen van het overlijden van een vader en diens twee zonen.

Twee dagen eerder waren die uit het ijs op de Westerwoldse A achter het dorp Bellingwolde opgehaald. Het betrof de dagloner Geert Frideriks van Lang (38), geboren te Finsterwolde maar wonend in Nieuw-Beerta, en zijn zonen Frederik en Remmer, respectievelijk 15 en 13 jaar oud, beide zonder beroep en geboren en wonend te Nieuw Beerta.

Jacobus Heeres, burgemeester en officier van de Burgerlijke Stand van Bellingwolde, had er niet veel werk aan. De vader en zijn beide zonen kwamen in één en dezelfde overlijdensakte terecht. Anders dan bij soortgelijke schaatsongelukken en verdrinkingsgevallen in hogere kringen, maakten de kranten er geen melding van. Het verdriet zal er in Beersterhamrik niet minder om geweest zijn.

Met dank aan Jakob Franken.

Anna, de zoon van

In het overlijdensregister van Sappemeer over 1863 bevindt zich de merkwaardige aangifte dat de bijna twee jaar oude Anna Kuipers, “zoon van Jan Kuipers en Naatje Montezinos” gestorven is.

Anna, de zoon van. De fout is nooit opgemerkt, want er ontbreekt een herstellende notitie in de marge van de aangifte, zoals we die bij andere abusievelijke aangiften wel aantreffen.

De oorzaak van de fout is niet moeilijk te raden. De aangifte werd op Oudejaarsdag gedaan door   twee oude mannen, onder wie een gemeenteveldwachter. Vermoedelijk hebben ze tijdens het antichambreren in herberg Het Gemeentehuis het een en ander genuttigd.

Met dank aan Jakob Franken.

Waar komt de naam Juursema vandaan?

Door een toeval raakte Estella Juursema geïnteresseerd in de geschiedenis van de familie Juursema.  Ze kwam er al snel achter waar de familienaam vandaan kwam, maar heette dat streekje nu naar de familie, of was het juist andersom?

Jan Meinderts Juursema moet in de eerste helft van de 19e eeuw een zeer bekende Groninger pikeur zijn geweest. Zo won hij in 1829 een fraaie en kunstig-bewerkte gouden zweep, uitgeloofd bij een landelijke harddraverij in Utrecht. Volgens een Academisch Jaarboek sleepte hij in oktober 1814 bovendien de gouden zweep in de wacht bij de harddraverij, georganiseerd bij het tweede eeuwfeest van de Groninger universiteit. Waarschijnlijk vormde dit een van de eerste prijzen in zijn lange carrière. In 1837 won hij in Appingedam nog een zilveren tabakskomfoor, terwijl hij tien jaar later nog eenzelfde prijs verdiende bij een harddraverij voor paarden met arresleden op het Damsterdiep buiten de Groninger Steentilpoort.

Vooral de gouden zwepen waren bijzonder, want die werden niet zo vaak uitgeloofd. Waar ze wel de hoofdprijs vormden, had de organisatie ook wat meer om het lijf dan bij de gemiddelde harddrijverij, waarvoor een herbergier meestal een met zilver gemonteerde zweep uitloofde.

Mogelijk hing Jan Meinderts de door hem gewonnen prijzen (eerst) op in zijn eigen herberg, want vanaf 1820 waren hij en zijn vrouw de eigenaars en uitbaters van De Zwaan even buiten de Groninger A-poort. Dat was niet zomaar een logement. Ten eerste bestond het al vanaf 1676, toen het een van de geoctroyeerde herbergen buiten de poorten van de stad werd. Later bleken dat allemaal grote en  gerenommeerde horeca-ondernemingen. Volgens de veiling-advertenties van 1819 zat er een stal bij de Zwaan die plaats bood aan maar liefst 120 paarden. Daarmee behoorde deze herberg tot de grootste Groninger “transferia” van destijds.

Bij haar onderzoek naar de familie Juursema kwam de in de Randstad wonende Estella Juursema de pikeur uiteraard ook tegen. Jan Meinderts Juursema was weliswaar geen directe voorvader van haar man, maar dan toch een broer van zo’n voorvader. Dat Estella zich zo’n zeven jaar geleden bezig ging houden met de geschiedenis van de familie Juursema, kwam door een opmerking van een collega van haar man. Die had in een krant een verkoopadvertentie voor een huis aan de Juursemakluft te Grijpskerk zien staan en vroeg of zij iets met die straatnaam te maken hadden. “Ja”, beaamde haar schoonmoeder, “van oorsprong komen de Juursema’s uit Groningen.” Vervolgens kwam bij een zoekopdracht op Genlias een waslijst Juursema’s tevoorschijn. “Wat was het mooi”, aldus Estella, “om niet alleen de ons zo vertrouwde achternaam,  maar ook de voornamen Jacob en Meindert steeds terug te zien. Zo werd duidelijk dat onze zoon afstammeling en naamgenoot is van een verre voorvader die deurwaarder was in Leek.”

Die Leekster deurwaarder was de vader van de pikeur en heette nog Meindert Jacobs, toen  diens later beroemde zoon in 1792 te Niezijl gedoopt werd. Meindert Jacobs en zijn vrouw, op dat moment nog zonder familienaam, hadden een boerderij op de Juursemakluft, waarmee nog een buurtschap onder Niezijl werd bedoeld. Volgens het boerderijenboek van Grijpskerk e.o. (Bedum 2009) ging het om de Hiddemaheerd. Er zat een beklemming bij van zo’n 70 gras (ruim 31 hectare) groen-en bouwland, waarvoor ze jaarlijks 250 gulden en een zoetemelks kaas aan huur betaalden. Begin 1801 lieten Meindert Juursema en vrouw hun “deftige boerenplaats, bestaande in eene schoone voorhuisinge van 2 kamers, kelders, karrenhuis en een Vriesche schuur” veilen, omdat ze naar het naburige Grijpskerk verhuisden. Bij deze gelegenheid was het, dat ze de familienaam Juursema aannamen. In Grijpskerk kochten ze een huis aan de straat, “met vier fraaye behangen kamers”, dat eerder bewoond werd door oud-Hoofdman De Raadt. Er zat nog geen 7 gras land bij, wat erop wijst dat Meindert koos voor een burgerbestaan. Wellicht had hij toen al een civiel-rechtelijke functie. Hij gold hoe dan ook als een vooraanstaand ingezetene, want eind juni 1803 verkozen de manslidmaten van de hervormde gemeente hem tot diaken, een functie die hij evenwel nog geen twee maanden bekleedde, omdat hij in augustus tot wedman van Leek werd benoemd en met zijn gezin daarheen verhuisde. Als wedman van Leek komen we hem weldra tegen in krantenadvertenties, bijvoorbeeld als veilingmeester bij de publieke verkoping van een herberg te Enumatil. De functie van wedman zou na 1813 worden omgezet in die van gerechtsdeurwaarder, en nazaten van Meindert Jacobs zouden dat ambt nog tot 1883 in Leek blijven bekleden.

Intussen zal het duidelijk zijn dat de familienaam Juursema van de Juursemakluft onder Niezijl komt, en werd aangenomen bij de verhuizing van Meindert Jacobs naar Grijpskerk. Overigens nam ook een geheel andere familie, afkomstig van de Meiningaheerd, deze naam aan, zo ontdekte Estella. Een omstandigheid die het uitzoeken van de familiegeschiedenis uiteraard compliceerde.

Estella bleef nog wel nieuwsgierig waar de naam van de Juursemakluft, die ze als Iursema op een 16e-eeuwse gedenksteen op de kerk had zien staan, vandaan kwam. Voor een antwoord op die vraag, wendden we ons tot Hidde Feenstra, die een boek over de plattelandselite in het Westerkwartier schreef. Hij vond het een moeilijke kwestie, maar met een slag om de arm wilde hij wel zeggen dat de naam niet van een familie kwam:

“Juursema kom je in de bronnen ook als Duirtsema en Dioersma tegen. Mogelijk afgeleid van een naam Diurt, maar de grondbezitters die we daar zijn tegengekomen in de 16e en 17e eeuw behoren allen tot andere families. Een daarvan was de familie Sekema, die met twee plaatsen vlak bij Niezijl gegoed was in deze kluft. Een familie ‘Juursema’ ben ik nooit tegengekomen. Daar de kuststrook Grijpskerk-Noordhorn duidelijk vanuit de achterliggende dorpen Sebaldeburen en Oldekerk is bedijkt en ‘gekoloniseerd’, zou een verband met de recht ten zuiden van Juursemakluft gelegen buurtschap Jouwer ook denkbaar zijn. Dan betekent ‘Juursema’ gewoon het gebied dat vanuit de Jouwer is bevolkt.”

De kolonisatie vanuit de Jouwer lijkt dus nog het meest in aanmerking te komen als verklaring voor het ontstaan van het toponiem Juursema, dat verschillende families, waaronder die van Estella, later aannamen als hun familienaam.

NB: De illustratie boven dit stukje betreft de zilveren zweep, die op 20 augustus 1798 in herberg De Groene Weide (op de hoek van het Boterdiep bij de Bedumerweg) werd uitgereikt door een “gezelschap Liefhebbers” aan de eigenaar van het “hardstdravende paard” bij een wedstrijd, die deze liefhebbers organiseerden. Zo’n zweep, in dit geval gemaakt door de Groninger zilversmid Willem Warren, bestond uit een met fluweel beklede houten kern, waar zilverwerk omheen gemonteerd zat. Collectie Victoria & Albert Museum, Londen Met dank aan Egge Knol, Groninger Museum.

Meer doen met Alle Groningers

Haal meer voorouders uit uw computer! Volg een workshop over het vinden van personen in Alle Groningers. Op zaterdag 14 januari, 11 februari of 10 maart 2012.
 
Steeds meer mensen zijn bezig met hun familiegeschiedenis en gebruiken hierbij de website Alle Groningers. Op die website komt ook regelmatig nieuwe informatie beschikbaar. Als u hier meer over wilt weten of zich afvraagt, of u wel optimaal gebruikt maakt van de mogelijkheden, nodigen wij u graag uit om deel te nemen aan een workshop.

Wij laten u dan zien wat er allemaal in www.allegroningers.nl te vinden is en hoe u kunt beginnen met familieonderzoek aan de hand van gegevens van de Burgerlijke Stand uit de 19e en 20e eeuw en de Doop-, Trouw- en Begraafboeken van voor 1811. De website www.allegroningers.nl is één van de belangrijkste websites bij het zoeken naar Groninger voorouders; daarnaast wordt www.genlias.nl veel gebruikt voor landelijk onderzoek. Tijdens de workshop leert u met name hoe u uw Groninger voorouders kunt vinden en met de gevonden informatie verder kunt zoeken naar uw familiegeschiedenis.
U krijgt een presentatie over de twee genoemde websites. Daarna staan er extra computers klaar, dus u hoort en ziet niet alleen de uitleg, maar kunt ook zelf aan de slag met uw eigen zoekvragen en deze voorleggen aan de begeleiders.

Deze workshop wordt gegeven in het gebouw van de Groninger Archieven, Cascadeplein 4 te Groningen. Er is parkeergelegenheid beschikbaar.
De workshop duurt 2 uur, inclusief een korte pauze.

  • Workshop 1: zaterdag 14 januari, 10.30 – 12.30 uur
  • Workshop 2: zaterdag 11 februari, 10.30 – 12.30 uur
  • Workshop 3: zaterdag 10 maart, 10.30 – 12.30 uur

Aan deelname zijn geen kosten verbonden. Aanmelding is wel noodzakelijk. Dat kan tot de donderdag voor de workshop, maar… deelnemers worden toegelaten in volgorde van de ontvangst van de aanmelding en vol=vol! Het maximaal aantal deelnemers is 16; het minimum aantal is 8.

U mailt uw aanmelding naar info@groningerarchieven.nl. U geeft daarbij aan, welke workshop u wilt volgen. U ontvangt van ons een bevestiging per mail; zonder die bevestiging kunt u niet deelnemen.

Deze workshops worden georganiseerd door de NGV afd. Groningen en het RHC Groninger Archieven in het kader van het project Loket voor Lief en Leed: www.loketvoorliefenleed.nl
Uw docent heeft veel ervaring met familieonderzoek. Leden van de NGV, de grootste vereniging van en voor mensen die bezig zijn met familiegeschiedenis, treden daarnaast als begeleiders op.

Update 26 januari: De bijeenkomst op zaterdagochtend  11 februari is volgeboekt, terwijl die van 10 maart al aardig vol begin te lopen. Daarom is er besloten om een extra workshop te houden. Meer hierover vindt u hier.

 

Onze man in Yokohama

Het was een huwelijk “naar den vorm, welke in Japan gebruikelijk is”, dat van Shime Nakaoka en Menno Simon Wiersum, voltrokken op 18 maart 1919 te Yokohama. Kwam de bruid uit Nagasaki, Wiersum was van origine een Groninger. In de week na hun huwelijk werd de Japanse huwelijksakte gewaarmerkt en vertaald op het Nederlandse consulaat in Yokohama. Sinds eind augustus 1921, toen de gemeente Groningen het huwelijk registreerde, bevinden de originele rijstpapieren akte (zie boven) èn de Nederlandse vertaling zich als bijlagen bij het Groningse huwelijksregister. Kort geleden was het curieuze Japanse stuk nog te zien op een expositie in de Fraeylemaborg. Het is waarschijnlijk een van de weinige huwelijksakten, die uit het vooroorlogse Yokohama bewaard gebleven zijn.

Wiersum stond in 1921 te boek als “kantoorbediende”. Hij was in 1878 geboren in Kantens als oudste zoon van een pelmulder die in 1890 met zijn gezin naar de stad Groningen verhuisde om daar commissionair te worden. Volgens de bevolkingsregisters woonde het gezin hier op het adres Rabenhauptstraat 27. In maart 1900 vertrok de jonge Wiersum, dan nog klerk, vanaf dat adres naar Hamburg. Gezien zijn latere loopbaan, zal hij in de Duitse havenstad op een handelskantoor werkzaam zijn geweest. Hij trad dus min of meer in de voetsporen van zijn vader.

Waar Menno Simon Wiersum in de Eerste Wereldoorlog verbleef is onbekend. Nadien vinden we hem terug in Japan. Afgaande op de overlijdensadvertenties voor zijn vader (eind 1920), zijn zuster (eind 1930), zijn broer (maart 1958) en hemzelf (augustus 1960) bleven zijn Japanse vrouw en hij kinderloos en zijn ze altijd in Yokohama blijven wonen.

Yokohama was indertijd al een belangrijke haven. Werkte Wiersum in 1921 nog in loondienst, in 1923 noemt de NRC hem “leidend directeur van de naamloze vennootschap MS Wiersum & Co. Ltd.”:

Dit is eene Nederlandsche firma van zekere betekenis in Jokohama. Naast import- en exportzaken heeft zij het agentschap van de Java-China-Japanlijn en als zodanig ook van de Stoomvaartmaatschappij Nederland, den Rotterdamschen Lloyd en de Holland-Oost-Azië-Lijn.”

Op de Java-China-Japanlijn voer om de twaalf dagen een paketboot tusssen Java en de Japanse havenstad. Wiersum hield zich dus bezig met de bevrachting hiervan. Naast de genoemde lijndiensten en scheepvaartmaatschappijen was hij in 1924 nog agent voor een onderneming die in Sabang op Noord-Sumatra kades en droogdokken exploiteerde en schepen voorzag van kolen en vers water.

Wiersum lijkt snel in goede doen te zijn geraakt, maar maakte zich ook verdienstelijk, want in 1923 werd hij benoemd tot ridder in Oranje Nassau. Dat gebeurde vlak voor de verschrikkelijke aardbeving die Yokohama trof.

Op zaterdag 1 september van dat jaar “golfde de aarde  als een zee”. Talloze huizen, maar ook de haven, de dokken en schepen werden vernietigd. Overal ontstonden branden die ook nog eens aangewakkerd werden door een tyfoon, zodat Yokohama veranderde in één grote brandende puinhoop. Naderhand brak er bovendien een cholera-epidemie uit, zodat de ramp qua opeenstapeling leek op die van maart 2011, die ons vers in het geheugen ligt. Maar die van 1923 kostte veel meer levens – de schatting van het aantal doden loopt uiteen van 100.000 tot 140.000, onder wie ettelijke Nederlanders.

Wiersum zat aan zijn schrijftafel toen de eerste aardschok zich aandiende. Door razendsnel onder die tafel te duiken, ontsnapte hij aan de dood  Hij komt in enkele krantenverslagen voor, zoals het ooggetuigenverslag van Johannes Bode. Volgens Bode bevonden zowel Wiersum als diens jongere broer zich de dag na de aardbeving veilig aan boord van de Tjisalak, een middelgroot schip van de Java-China-Japan-Lijn. De jongere broer had zijn gezin bij zich, maar de vrouw van Menno Simon was nog aan de wal, naar hij hoorde in Bluff Garden, een parkje vlakbij hun woonadres. Daar heeft hij haar opgehaald. Volgens Bode, die meeging, was

“…het huis van den ouden Wiersurn voor het grootste gedeelte naar beneden getuimeld. Toen we daar waren, was het precies 12 uur, dus 24 uur na de aardbeving en juist op dat moment kregen we weer een flinke aardbeving. Nog overeind staande stukken muur hier en daar gingen tegen don grond, alles wiebelde. Overigens beefde het die eerste dagen bijna aan één stuk door, doch ’t waren meerendeels kleine schokken. Voorbij het huis van den oudsten Wiersum was de weg voor een groot deel verzakt en Wiersum en Kuiper wildon niet verder. Ik ben toen nog even ovor het onbebouwde stuk land naast Wiersum’s huis geloopen naar het weggetje (…), doch naar beneden gaan dorst ik ook niet meer, dat was te gevaarlijk. Het was er alles één groote verbrande massa, verder kon ik er niets ontdekken…”

Toen Bode terugkeerde bij het uitgangspunt van de tocht, waren onder andere “de oude Wiersum en mevrouw reeds met de sloep naar boord teruggekeerd, omdat de olie, die op het water in de haven dreef, was gaan branden”. Uiteindelijk lukte het Bode toch weer aan boord te komen van de Tjisalak, net als alle nog levende Nederlanders uit Yokohama, maar ook “hopen Duitsers, Italianen en Engelsen”, 250 Chinezen en 600 Japanners. Het moet aan boord tamelijk druk zijn geweest…

De aardbeving beroofde de Nederlandse consul in Yokohama eveneens van het leven. In december 1923 werd Wiersum, wiens handelskantor intussen alweer open was, in diens plaats aangesteld als vice-consul. Getuige de Staatsalmanakken uit de jaren 1923-1929 werkte Wiersum zelfstandig op deze eenmanspost, zij het onder supervisie van de consul in Kobe. Omdat het een functie “zonder bezwaar van ’s Lands schatkist” betrof, kreeg hij geen tractement. Toch ging het ook weer niet bepaald om vrijwilligerswerk, want de Nederlandse staat betaalde sinds 1921 vrij royale onkostenvergoedingen voor de post in Yokohama: ruim 3000 gulden aan een vice-consul en bijna 5000 aan een consul.

Natuurlijk moest Wiersum daar wel wat voor doen. Om te beginnen was het consulaat geheel vernietigd bij de brand die op de aardbeving volgde. Omdat de Japanse brandverzekering bij aardbevingen niets uitbetaalde, moest Wiersum vervangende nieuwbouw zien te regelen op kosten van de staat der Nederlanden.

In zijn functie van vice-consul trad Wiersum tevens op als ambtenaar van de Burgerlijke Stand voor de Nederlanders in Yokohama. Nu was het hele consulaatsarchief verloren gegaan bij genoemde brand.en daarmee ook de dubbelen van de geboorte-, huwelijks-, echtscheidings- en overlijdensregisters. Ongetwijfeld heeft Wiersum bemoeienis gehad met de post die in 1929 op op de staatsbegroting kwam voor het maken van nieuwe dubbelen.

Een jaar eerder kwam keizer Hirohito op de troon, waarvoor op 8 november een vlootschouw in Yokohama werd gehouden. Wiersum zal  zich bij die gelegenheid hebben bevonden op de kruiser Ms. Java die voor enig vlagvertoon vanuit Nederlands-Indië was opgestoomd.

Volgens de Staatsalmanak van 1929 was Wiersum inmiddels tot consul gepromoveerd. Bovendien werd hij eind 1934 Officier in de orde van Oranje Nassau 

In de Staatsalmanak van 1940 heet hij nog steeds consul. Nadien hield het ministerie van buitenlandse zaken op te bestaan, en zullen ook allerlei missies gesloten zijn, omdat de Duitsers dit soort zaken voor de Nederlanders gingen regelen. Waar Wiersum tussen eind 1941, toen Japan Nederland de oorlog verklaarde, en augustus 1945 – bij de Japanse capitulatie – verbleef, is vooralsnog een raadsel. Zijn naam kan je in elk geval niet vinden op een lijst van mensen die in Japan gevangen zaten. Wellicht was hij apart geïnterneerd, misschien zat hij ook wel (onder huisarrest) bij schoonfamilie in Nagasaki. Daar zal hij dan net als de circa 500 Nederlanders in twee naburige gevangenkampen getuige zijn geweest van de atoombom die een eind aan de oorlog zou maken,

Na de oorlog stond er ook in Yokohama bitter weinig overeind, even weinig als na de aardbeving van 1923. Er viel vooreerst weinig te handelen, in het bijzonder voor Wiersum. Pas in 1947 zou de Japanse staat het banktegoed aan de NV Wiersum & Co. teruggeven, waarop hij in de oorlog beslag had gelegd.

De consulaten van Nederland in Japan bleven nog jaren gesloten. Wel noemt de Staatsalmanak van 1948 een Nederlandse Militaire Missie bij het Supreme Command Allied Powers te Tokio. Bij die missie werkte een “Mr. S. Wiersum” als kanselier. Waarschijnlijk is er een vergissing in het spel en ging het om onze onze man uit Yokohama. Bovenaan de ambtelijke agenda stond in deze jaren de berechting van Japanse oorlogsmisdadigers.

Uit Amerikaanse bronnen blijkt dat Wiersum diensten aan de Amerikaanse troepen in Japan verleende. Verder zal hij bemoeienis hebben gehad met de financiele afwikkeling voor de voormalige Nederlandse en Indische krijgsgevangenen in Japanse kampen.

Van 1950 tot 1952 staat hij weer in de Staatsalmanak als consul te Yokahama, waar hij in 1953, toen enkele andere Nederlandse consulaten in Japan weer werden gesloten, opgevolgd bleek door een waarnemer. Hij was toen ook al 75 jaar en mogelijk weduwnaar.

In 1960 overleed Menno Simon Wiersum zelf in Yokohama, betreurd door zijn familie in het verre Groningen. Hij maakte veel ellende mee, en twee fotoportretjes uit de collectie van het Maritiem Museum te Rotterdam getuigen daarvan. Deze zijn zo te zien van na de oorlog en tonen hem dus op latere leeftijd, getekend door het leven, met een merkwaardig scheefgetrokken gezicht.

                                                                                       Harry Perton

Een dubbel erkende vondeling

De wever Jan van Valen (39) lag in diepe rust op zijn bed, toen hij op 5 augustus 1876 om 1 uur ’s nachts werd wakker gemaakt door iemand buiten zijn huis. Hij stond op, liep naar buiten om te zien wat er aan de hand was en zag op de stoep van zijn woning, die aan de grindweg bij het Doezumertiltje stond, een jongetje liggen:

“…oud naar gissing een of twee dagen, gewikkeld in een wit wollen dekentje met roode strepen, een rood baaijen dito en twee wit katoenen doeken, gekleed met een wit katoenen mutsje, dito jurkje, hemd en navelbandje,  en gebreid wit katoenen borstrokje, en liggende in eene ovaal ronde met bloemen geschilderde houten doos, alles zonder eenig merk of nummer, terwijl hij niemand bij dat kind, of in de nabijheid zijner woning heeft ontdekt. Hebbende het kind geen uiterlijk zichtbaar gebrek, noch op het ligchaam eenig bijzonder vlek of teeken.”

Dezelfde dag nog deed van Valen aangifte bij de Burgerlijke Stand in Grootegast, de gemeente waaronder zijn woonplaats Doezum nog steeds valt. De vondeling werd ingeschreven als Willem van Til, naar het ophaalbruggetje voor de weverswoning. Op verzoek van Van Valen bleef het kind bij hem thuis.

Het geval haalde noch de Provinciale, noch de stedelijke Groninger Courant. Normaliter werd er wel een strafrechterlijk onderzoek ingesteld naar vondelingen, maar als dat hier gehouden is, leverde dat geen moeder op, want het jochie werd drie jaar later onder zijn vondelingennaam erkend door Sjouwktje van Valen, landbouwster te Marum en de jongere zuster van de wever die het jongetje op zijn stoep aantrof. Opmerkelijk is, dat zij tegelijkertijd, in dezelfde akte, een 16-jarige zoon Johannes van haar erkende. Willem was dus niet het enige kind bij deze boerin in huis.

Sjouwktje  van Valen, geboren in 1838 te Marum, kreeg deze zoon als ongehuwde moeder in 1863. Vijf jaar later kreeg ze opnieuw als ongehuwde moeder een dochter, Grietje. Die werd echter al binnen een maand erkend bij Sjouwktjes huwelijk met de boer Roelf Holtrop te Noordwijk, bij wie ze waarschijnlijk al inwoonde als dienstbode. Met Holtrop kreeg ze nog een zoon, die echter in 1874 zou overlijden, nauwelijks een maand later in het graf gevolgd door zijn gelijknamige vader.

Op het moment dat Sjouwktje het vondelingetje Willem van Til in huis opnam, was ze dus weduwvrouw met twee oudere kinderen. Als weduwe zou ze in 1882 nog een dochter, Trijntje, krijgen van een onbekende man.  De aangifte werd bij die gelegenheid echter gedaan door de 41-jarige landbouwer Popke Pantjes, met wie ze in 1894 zou trouwen. Op dat moment was haar dochter Grietje Holtrop al het huis uit, want die trouwde in 1890 met een student. Ook niet meer in huis was waarschijnlijk haar oudste zoon Johannes van Valen, want die trouwde hetzelfde jaar als onderwijzer. De twee overgebleven, schijnbaar vaderloze kinderen, de dan 18-jarige Willem en de 12-jarige Trijntje, werden bij het huwelijk echter beide erkend door Pantjes, wiens naam ze voortaan ook gingen dragen.

En zo kwam het dat de vondeling Willem van Til nergens meer in de bronnen terug te vinden is. Na de dubbele erkenning, eerst door zijn ‘moeder’ (1879) en vervolgens door zijn ‘vader’ (1894) stond hij tot zijn dood te boek als Willem Pantjes.

                                                                                                Harry Perton

Met dank aan Jakob Franken en Harry Timmer.