De wever Jan van Valen (39) lag in diepe rust op zijn bed, toen hij op 5 augustus 1876 om 1 uur ’s nachts werd wakker gemaakt door iemand buiten zijn huis. Hij stond op, liep naar buiten om te zien wat er aan de hand was en zag op de stoep van zijn woning, die aan de grindweg bij het Doezumertiltje stond, een jongetje liggen:

“…oud naar gissing een of twee dagen, gewikkeld in een wit wollen dekentje met roode strepen, een rood baaijen dito en twee wit katoenen doeken, gekleed met een wit katoenen mutsje, dito jurkje, hemd en navelbandje,  en gebreid wit katoenen borstrokje, en liggende in eene ovaal ronde met bloemen geschilderde houten doos, alles zonder eenig merk of nummer, terwijl hij niemand bij dat kind, of in de nabijheid zijner woning heeft ontdekt. Hebbende het kind geen uiterlijk zichtbaar gebrek, noch op het ligchaam eenig bijzonder vlek of teeken.”

Dezelfde dag nog deed van Valen aangifte bij de Burgerlijke Stand in Grootegast, de gemeente waaronder zijn woonplaats Doezum nog steeds valt. De vondeling werd ingeschreven als Willem van Til, naar het ophaalbruggetje voor de weverswoning. Op verzoek van Van Valen bleef het kind bij hem thuis.

Het geval haalde noch de Provinciale, noch de stedelijke Groninger Courant. Normaliter werd er wel een strafrechterlijk onderzoek ingesteld naar vondelingen, maar als dat hier gehouden is, leverde dat geen moeder op, want het jochie werd drie jaar later onder zijn vondelingennaam erkend door Sjouwktje van Valen, landbouwster te Marum en de jongere zuster van de wever die het jongetje op zijn stoep aantrof. Opmerkelijk is, dat zij tegelijkertijd, in dezelfde akte, een 16-jarige zoon Johannes van haar erkende. Willem was dus niet het enige kind bij deze boerin in huis.

Sjouwktje  van Valen, geboren in 1838 te Marum, kreeg deze zoon als ongehuwde moeder in 1863. Vijf jaar later kreeg ze opnieuw als ongehuwde moeder een dochter, Grietje. Die werd echter al binnen een maand erkend bij Sjouwktjes huwelijk met de boer Roelf Holtrop te Noordwijk, bij wie ze waarschijnlijk al inwoonde als dienstbode. Met Holtrop kreeg ze nog een zoon, die echter in 1874 zou overlijden, nauwelijks een maand later in het graf gevolgd door zijn gelijknamige vader.

Op het moment dat Sjouwktje het vondelingetje Willem van Til in huis opnam, was ze dus weduwvrouw met twee oudere kinderen. Als weduwe zou ze in 1882 nog een dochter, Trijntje, krijgen van een onbekende man.  De aangifte werd bij die gelegenheid echter gedaan door de 41-jarige landbouwer Popke Pantjes, met wie ze in 1894 zou trouwen. Op dat moment was haar dochter Grietje Holtrop al het huis uit, want die trouwde in 1890 met een student. Ook niet meer in huis was waarschijnlijk haar oudste zoon Johannes van Valen, want die trouwde hetzelfde jaar als onderwijzer. De twee overgebleven, schijnbaar vaderloze kinderen, de dan 18-jarige Willem en de 12-jarige Trijntje, werden bij het huwelijk echter beide erkend door Pantjes, wiens naam ze voortaan ook gingen dragen.

En zo kwam het dat de vondeling Willem van Til nergens meer in de bronnen terug te vinden is. Na de dubbele erkenning, eerst door zijn ‘moeder’ (1879) en vervolgens door zijn ‘vader’ (1894) stond hij tot zijn dood te boek als Willem Pantjes.

                                                                                                Harry Perton

Met dank aan Jakob Franken en Harry Timmer.