Misschien zijn we geneigd te denken dat zulke gruwelen als in Alphen aan de Rijn alleen maar in onze tijd kunnen plaatsvinden. Dat is niet zo. Vroeger vonden ze ook wel eens plaats, alleen kleinschaliger, zo bewijst de geschiedenis van het Pekelder kofschip Charlotta.
Soms kan je lang zoeken naar een overlijdensakte, maar moet je berusten in de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat die nooit is opgemaakt. Hoewel uit andere bronnen wel degelijk bekend is, dat iemand overleed, en zelfs de omstandigheden van diens dood maar al te bekend zijn.
Zo zwijgen de overlijdensregisters van de beide Pekela’s in alle talen over kapitein Timotheus Meinderts Mulder. Terwijl eind juni 1850 allerlei Nederlandse kranten een verhaal bevatten over diens dood, en de angstaangjagende gebeurtenissen die daaraan voorafgingen.
De 47-jarige Mulder was kapitein van het kofschip Charlotta, dat in maart 1849 van Pekela vertrok naar Amsterdam, om vandaar koers te zetten op Nantes. Naar zijn thuishaven zou het schip nooit terugkeren. Vanaf Nantes deed het dat jaar diverse reizen, waarbij in Antwerpen nog een matroos aanmonsterde. Uiteindelijk zou het schip in Bergen, Noorwegen, in winterkwartier gaan liggen.
In maart 1850 vertrok het vanuit die haven naar de Russsiche hoofdstad Sint Petersburg. Het was de bedoeling om daarna eindelijk weer naar de Pekela te gaan, maar op deze thuisreis ging de kapitein voor hem vreemd gedrag vertonen. Hoewel er vroeger nooit iets bijzonders met hem aan de hand was geweest, was hij nu stil, in zichzelf gekeerd en verzonken in gedachten.
Waarschijnlijk was Mulder depressief. Het verhaal achteraf wil, dat hij op zeker moment bij de stuurman in de kajuit kwam en deze verweet dat hij een verkeerde koers voer. Het verwijt leidde tot een ruzie, de kapitein greep een mes en stak daarmee de stuurman neer. Vervolgens gooide hij de man overboord.
Benedendeks hoorden de kok en een matroos geschreeuw dat de stuurman in zee lag. Toen ze op dek kwamen om te kijken wat er aan de hand was, zagen ze de kapitein aan het roer staan. Het schip lag op de wind. Zij hielpen bij het wenden, voor een poging om de stuurman te redden. Intussen stond de kapitein er wezenloos bij. De reddingspogingen mislukten, de stuurman verdween in de diepte en het schip hervatte zijn koers.
Toen de bemanning voor een ontbijt naar beneden ging, was de kapitein nog steeds zeer zwijgzaam. Alleen zei hij af en toe: “Onze beste man is weg”. Na het ontbijt haalden de kok en een matroos op het voorschip de fokkeschoot aan. Terwijl ze dat deden hoorden ze achter zich angstkreten. Ze keken om en zagen nog net hoe de matroos die in Antwerpen aan boord was gekomen, met zijn handen op het hoofd op het dek viel. Achter hem stond de kapitein. Ze kwamen dichterbij en zagen dat de matroos bloedde. De kapitein had een mes in zijn hand, waarmee hij ook hen bedreigde.
De matroos vluchtte in de voormast en de scheepskok in de achtermast, waar ook de scheepsjongen een goed heenkomen zocht. Naderhand kwam de matroos vanuit de voortop langs het stag bij de andere twee. De kapitein probeerde via het want bij ze te komen, maar dat mislukte, doordat de drie bemanningsleden blokken uit het tuig sneden, waarmee ze hem bekogelden.
De kapitein klom weer uit het want en nodigde ze uit om bij hem op het dek te komen. Als ze niet deden wat hij zei, zou hij het schip laten zinken. Inmiddels had hij al een bijl in zijn handen. Ze antwoordden, dat ze alleen naar beneden kwamen, als hij zijn mes in zee gooide. Dat deed hij na veel vijven en zessen. Ook kieperde hij de door hem vermoorde matroos overboord. Met een puts water begon hij diens bloed van het dek te schrobben.
Toen hij daarna met de bijl door het luik ‘t vooronder inging, en de bemanningsleden daar kapgeluiden vandaan hoorden komen, concludeerden ze dat hij bezig was met het openhakken van de ballastpoort met de bedoeling om het schip te laten zinken. Ze klommen naar beneden, en vroegen de kapitein, toen die zijn hoofd weer boven het dek stak, om de bijl af te geven, wat hij deed. Ze kapten de touwen, waarmee de sloep vast op het dek zat en brachten de sloep in zee. Ze namen plaats in de sloep en riepen de kapitein toe om bij ze te komen, wat Mulder weigerde.
Het schip begon te zinken. Om zich niet te laten meeslepen, roeiden de bemanningsleden de sloep een eind weg. De kapitein ging naar de kajuit. Kort daarop zonk de Charlotta. De bemanningsleden werden opgepikt door een Russisch schip, dat vlakbij voer en ze naar een veilige haven bracht. Vanuit die haven vertrok de kok via Kiel naar Amsterdam, terwijl de overgebleven matroos en de scheepsjongen aanmonsterden op een schip naar Stettin.
Tot zover het verhaal van kapitein Timotheus Mulder. Tevergeefs zullen we dus zoeken naar diens overlijdensakte. Hoewel dit verhaal in allerlei kranten stond, is er nooit zo’n akte opgemaakt. Wellicht komt dit ook, doordat de kapiteins aan boord verantwoordelijk waren voor het opmaken van zulke aktes. Bovendien lijkt het er sterk op dat Timotheus Meinderts Mulder geen nazaten had. In zo’n geval was er ook niemand, die belang bij zo’n akte had, bijvoorbeeld omdat die nodig was voor een huwelijk.
Harry Perton
—
Met dank aan Dick Kuil, die in zijn boek Zeilende ter hoogte van…. (Ten Boer 2005) dit verhaal op pagina 40 – 41 uit de doeken deed.